In de week dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid met hun advies komt over AI, vroeg de Telegraaf mij wat licht te schijnen op de kwestie of we slimme machines nog wel de baas zullen zijn.
IJzer heeft geen hartslag. Computerchips kennen geen emoties. En een robot heeft geen verborgen agenda. Het klinkt misschien vreemd, maar bovenstaande zinnen heb ik de afgelopen jaren waarschijnlijk elke week wel een aantal keer moeten uitspreken.
Met de toegenomen belangstelling voor kunstmatige intelligentie is ook de angst voor robots en voor zogenaamde superintelligente computersystemen flink toegenomen. Gevoed door films als The Terminator en tweets van Elon Musk, lijkt het wel het nieuwe praatje voor bij de koffiemachine. ‘Ja, want als die systemen slimmer worden dan wij… Nou, dan weet je het wel.’
AI versus HI
Er is veel mis met zo’n uitspraak. Ten eerste is intelligentie geen wedstrijd. Mensen die stellen dat computers slimmer worden dan wij, onderschatten wat menselijke intelligentie werkelijk is. Toegegeven: computers kunnen snel rekenen en met gemak patronen opsporen die voor ons onzichtbaar zouden blijven. Maar om IQ nu als maatstaf te gebruiken voor een wedstrijd tussen mens en machine, is hetzelfde als bang zijn dat honden de macht grijpen omdat ze een beter ontwikkeld reukvermogen hebben.
Hoe meer we leren over kunstmatige intelligentie (ook wel neurale netwerken genoemd), hoe meer we onder de indruk zouden moeten zijn van het menselijk brein. Onderzoekers geven zelf ook toe dat ze geen idee hebben hoe sommige dingen werken. De rol van hormonen, heb je daar weleens aan gedacht? Of aan de biljoen bacteriën in je darmen die voor een groot deel bepalen hoe jij je voelt en welke beslissingen je neemt.
Er zit echt een wereld van verschil tussen hoe een computeralgoritme enen en nullen verwerkt en hoe wij informatie verwerken in ons brein.
Wij ontwerpen AI
Ten tweede moeten we niet vergeten dat de mens al sinds de oertijd een ’gereedschapmaker’ is. Dat is de reden dat we überhaupt zover zijn opgeschoven in de evolutie: onze creativiteit, onze technologie. Wij maken die robots. Wij ontwerpen de systemen. Niet andersom.
Dat een robot dan van de ene op de andere dag een eigen bewustzijn zou ontwikkelen, kan echt alleen in Hollywood. Je rekenmachine gaat ook niet stiekem ’s nachts geheime sommen uitrekenen. Ik herhaal: ijzer heeft geen hartslag. Computerchips kennen geen emoties. En een robot heeft geen verborgen agenda.
Daarom was ik blij dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in zijn rapport afgelopen week een pragmatische aanpak voorstelde. Zij adviseren de overheid meer regie te pakken. De échte uitdagingen van AI zitten ’m immers in het bestrijden van zogeheten blackbox-systemen, het opsporen van bias in datasets en het strenger toezien op geautomatiseerde besluitvorming.
Laten we het probleem van superintelligentie over vijf jaar nog eens bekijken en ons nu richten op de uitdagingen van deze tijd: techbedrijven die hun monopoliepositie misbruiken, burgers die geplet worden tussen digitale walsen, en criminelen die uit de handen blijven van opsporingsdiensten met phishing en ransomware-aanvallen.
Om nog te zwijgen over toenemende polarisatie, oplopende besmettingen en een groeiend klimaatprobleem. Op het gebied van existentiële dreigingen is de mens nog steeds marktleider, daar kan geen AI tegenop.